Het (lyrisch?) beginsel van de roman

Naar aanleiding van de literaire preek van Rob van Essen stuitte ik via een tip van Wilbert van Walstijn op het essay genaamd ‘het lyrisch beginsel van de roman’. Geïntrigeerd door deze opmerkingen en door een stukje lezen via het internet heb ik de essaybundel tweede hands op de kop kunnen tikken via een boekwinkel in Brugge, België. Nu moet ik allereerst bekennen dat zelf schrijven over literatuur mij soms wat zwaar op de maag ligt. Ik heb echter toch een eerste blog als reactie op Rob van Essen zijn literaire preek gepubliceerd, omdat ik het vreemd vind dat hierin de eventuele connectie met actualiteit in mijn beleving wordt afgedaan als mindere literatuur, of zelfs als iets afkeurenswaardigs, terwijl in hetzelfde betoog wordt gerept over de teloorgang na ‘de grote drie’ schrijvers, dat wil zeggen, wordt geopperd dat die tijd nooit meer zal terugkeren, waar het leggen van een connectie met de actualiteit veelal plaatsvindt uit nostalgie naar die periode of in de ijdele hoop dat deze periode in de literatuur wel degelijk opnieuw zal kunnen opbloeien. Hierbij vraag ik me af of Rob van Essen beseft dat dit mogelijk een zelf-voorspellende bevestiging betekent, namelijk dat het als paradigma in de Nederlandse literatuurwereld heersende idee dat literatuur vooral nooit over actualiteit mag gaan vanzelf zal resulteren in het nooit meer terugkeren naar de periode van De Grote Drie. Maar laat ik terugkeren naar het essay van Simon Vestdijk, want daar het is het in deze blog om te doen.

Het uitermate boeiende en vrijwel geheel actueel toepasbare essay ‘Het lyrische beginsel van de roman’ betoogt dat epiek en lyriek historisch gezien de polen zijn waartussen de oorspronkelijke literatuur zich beweegt. Daarna wordt het drama, de tragedie, als het ware als derde instantie (pool) hieraan toegevoegd als later verschijnsel in de culturele ontwikkeling. Interessant is ook dat de historische verhandeling en het wijsgerig betoog als prozategenhangers van epiek en lyriek worden gezien, waarbij Simon Vestdijk in het essay verder gaat en in deze zelfde lijn drama uiteindelijk tegenover de roman zet. Het drama/de tragedie is dan episch als grondslag, de roman lyrisch. Zo schrijft hij:

‘…niet dat wij de lyrische inslag in het drama willen wegmoffelen (…) maar qua lyriek is de roman stellig de overtreffende trap van het drama. (…) Het menselijk innerlijk is alleen in de roman uit te beelden, en de westerse psychologische roman is dan ook de bekroning op het genre. Lyriek en wijsgerig betoog verleenden hun verworvenheden aan iets dat het drama als werkelijkheidsuitbeelding ver achter zich moest laten. (…) Iedere tragedie-schrijver moet op een zekere trap van bewustwording met de drang te kampen hebben gehad om niet meer voor een gemeenschap te schrijven, maar voor “zichzelf” (in prozavorm). (…) De mens maakt romans omdat hij een mens is, en de aandriften om dat te doen zijn zijn eigen diepste aandriften die hij in beginsel met niemand anders gemeen heeft.’

De roman wordt in deze visie eigenlijk altijd gecreëerd uit een vorm van ‘gefrustreerdheid’ van de schrijver. Nu zou ik willen betogen dat deze gefrustreerdheid eigenlijk vrijwel altijd met de maatschappij in brede zin van het woord, dus altijd met de werkelijkheid om hem heen van doen heeft, of toch in ieder geval met hoe de schrijver zich verhoudt tot de maatschappelijke omstandigheden waarin hij leeft, waarmee de connectie met actualiteit zelfs een voorwaarde vormt voor het creëren van de roman. Want een bepaalde frustratie over machtsverhoudingen of over al dan niet gekende liefdes, over het ontbreken van daadkracht van anderen of hemzelf, alles is mogelijk, maar alles staat hoe dan ook in verhouding tot de werkelijkheid waarin hij leeft. Een meer utopische roman zal fantaseren over een betere wereld, terwijl een dystopische roman vooral zal trachten te waarschuwen, en een roman over een verboden liefde is in zichzelf doorspekt met kritiek op de (on)mogelijkheden die de werkelijkheid, de maatschappij biedt.

‘…scheppen en beleven, wat meer? De romancier wil ook kennen en begrijpen. Hier trekt de verwantschap tussen de roman en wijsgerige literatuur de aandacht. Hij wil de werkelijkheid begrijpen, en de werkelijkste werkelijkheid is nog altijd hijzelf. De introspectieve roman ontstaat, de autobiografische roman… daarnaast de psychologische roman in verschillende schakeringen… Het is niet onmogelijk, dat de kennende en begrijpende taak van de roman aan betekenis zal winnen, omdat het beleven gedeeltelijk door de film zal worden verzorgd.’

Het essay eindigt met een soort waarschuwing dat de bij een te ver doorgevoerde gerichtheid op de beleving van de hoofdpersoon alleen – en ik zou hieraan willen toevoegen een te ver doorgevoerde ontsnapping aan de werkelijkheid (escapisme) – kan omslaan in het tegendeel: een epische (anti-)held zonder de nuance die de roman tot literatuur maakt en die de lezer zelf laat nadenken over de werkelijkheid.