Het weifelende begin

In de verkregen stilte, een noodzakelijk vroeg of laat eindigend, helaas meestal te kortstondig moment waarop de rust is wedergekeerd en waarop de mogelijkheid tot schrijven zich vanzelf openbaart, begin ik schoorvoetend aan dit essay, hopend dat het een literair essay zal worden, een stilte die ik overigens graag meer wil gaan opzoeken, gaan creëren als dat mag lukken,  juist om aan dit essay te kunnen werken naast de eindredactie voor het Boek der Kantelingen. De aanleiding is het zojuist hebben gelezen van de essaybundel met redevoeringen van Imre Kertész, maar het idee speelt al langer, en ook de positieve reactie van Leendert W. van der Sluijs op een spontaan gestuurd kort essay uit 2013 is hier mede debet aan. Ik schreef dit korte essay met de hand op het Griekse eiland Lesbos, het eiland dat naderhand vooral in het nieuws kwam door de op gang gekomen vluchtelingenstroom vanuit Syrië, omdat de oversteek dusdanig dichtbij is dat je op een heldere dag vanaf de oostkant van Lesbos gemakkelijk het vaste land kunt zien, en dat vaste land behoort toe aan Turkije. Het is het enige werk dat ik met pen en papier heb geschreven, iets dat ik nu geenszins van plan ben, en de door sommigen nog immer geadoreerde typmachine is van vrij ver voor mijn tijd, vooral ook omdat ik pas op mijn 44ste ben begonnen met schrijven. Molyvos, het mystiek schilderachtige stadje in traditionele Griekse stijl waar ik een week op cursus was om daar vervolgens een weekje aan vast te plakken in Mytilini, de hoofdstad van Lesbos. Nu is hoofdstad een groot woord voor dit stadje met dertigduizend inwoners, maar de Byzantijnse burcht mag er zijn, evenals de ontspannen sfeer van vrolijk en ongedwongen vertoeven die daar heerste en die, zo stel ik me dat tenminste voor, drastisch zal zijn veranderd door de vluchtelingen, want Lesbos werd ongevraagd de spil in het opvangen of tegenhouden binnen het Europese vluchtelingenbeleid. Velen wilden de ongebreidelde stroom tot stoppen te dwingen, evenzo velen wilden liefst alle vluchtelingen opvangen ongeacht hun rijkdom of status en dus uit medemenselijkheid, terwijl zich tussen dezelfde vluchtelingen helaas in toenemende mate mensen met economische motieven bevonden, mensen uit straatarme landen die overwegend uit beweegredenen van bestaanszekerheid de overtocht naar Europa wilden maken: de zogenaamde ‘gelukzoekers’. Maar daarover later wellicht meer. De twijfel waar ik in de titel op doel begint bij het schrijven van korte berichten zoals bijvoorbeeld op sociale media, waar ik het lastig vind om een mening te verwoorden in een paar zinnen die het gebrekkige systeem biedt en waar ik me verbaas over het gemak waarmee mensen spontaan en veelal in vrij heldere bewoordingen hun mening kwijt kunnen, juist ook in zulke korte zinsneden. Hierover nadenkend echter ben ik tot het besef gekomen dat de reden niet alleen gelegen is de techniek en beperktheid die deze sociale mediakanalen bieden, maar veeleer in het formuleren van een mening in zichzelf. Zo heb ik naast het al genoemde, in 2013 op Lesbos geschreven ‘begin van een essay?’, in 2019 ook eens een tweede schamele poging ondernomen een essay te schrijven, en met de inhoud van dat essay ben ik het na teruglezen maar gedeeltelijk eens. Dit regelmatig oneens zijn met jezelf, met je eigen schrijfsels, maakt het moeilijk om een mening in het moderne ‘in steen gebeitelde’ gepubliceerde te gieten, of dat nu het gebeitelde steen van het Internet betreft, waar alles wordt bewaard en mogelijk nooit meer iets verloren gaat, sterker, waar theoretisch, maar wellicht ook in de praktijk, het geschrevene langer bewaard zal blijven dan voorheen, of in boekdruk zelf, dat maakt eigenlijk niet zoveel uit. Beide halfslachtige en amper geslaagde pogingen tot het schrijven van een essay zijn overigens als bijlage toegevoegd, al is dat met enige schroom en flink wat tegenzin gedaan zoals u, beste lezer, nu zult begrijpen. Hoe verder? Het idee is simpelweg om op deze manier non-fictie te schrijven en te zien waar dat toe leidt, en wanneer dat uitmondt in een hoeveelheid die overeenkomt met minimaal tweehonderdvijftig bladzijden, eens een publicatie te gaan overwegen, waarbij kwaliteit en uniciteit voorop staat, al schrijf ik dit met een licht ironische ondertoon. Ook dat is zo’n vreemde eigenaardigheid, vergelijkbaar met het vormen van een mening, want die ironische ondertoon komt veelal spontaan opzetten om mezelf dan te verrassen zonder dat sprake is van een overvallen of een overheersen, tenminste, ik kan me niet herinneren ooit te hebben getwijfeld aan de zwaarte van de ironie; het is gelukkig nooit zo sterk aanwezig dat het overheersend wordt, maar eerder een manier om de zwaarte wat weg te nemen, te verlichten. Deze twijfel over het vormen van een mening lijkt me in bepaalde opzichten overigens gezond, want een te sterke mening, een mening gegoten in beton, impliceert een niet open staan voor de wereld, een geslotenheid voor nieuwe indrukken en daarmee voor een herziening of bijspijkering van je eigen ideeën. Een van nature filosofisch denker zal in die zin eerder moeite hebben met het vormen van een mening dan een autocraat of trouwe volger van een dictator, me dunkt. Naast een kort sociale media bericht bestaat de mogelijkheid van het schrijven van een artikel waarin een bepaalde opbouw de lezer helpt om de redenatie, de manier waarop de schrijver tot zijn conclusie is geraakt, zo duidelijk mogelijk te kunnen volgen, tenminste, zo stel ik me dat voor en zo lees ik dat ook wel in krantenartikelen en opiniestukken, waarbij variaties kunnen zorgen voor verrassende wendingen en het blijven vasthouden van de lezer en meer van dat soort zaken, terwijl ook dit, al is inhoudelijk mogelijk geput uit grondig onderzoek waarnaar netjes wordt verwezen, nog altijd beperkt is, want hoeveel kun je nu eigenlijk kwijt in zo’n kort stukje tekst? Nee, de romanvorm is qua grootte toch preferabel, met daarnaast natuurlijk de vrijheid die deze manier van schrijven geniet, waarbij opgemerkt dat ik na het schrijven van een aantal romans immer de behoefte heb gevoeld eens een non-fictie researchboek of literair essay te gaan schrijven. Ik denk echter niet dat dit is ingegeven doordat ik de romanvorm op haar manier beperkt vind, nee, dat zeker niet, het is eerder de afwisseling die mijn hoofd nodig heeft en die vele schrijvers voor mij ook nodig hebben gehad om productief te blijven, al is dat woord ‘productief’ een woord dat onmiddellijk allerlei misverstanden kan oproepen, zo stel ik me dat tenminste voor: het doel van een romanschrijver is niet zozeer om productief te zijn maar om te trachten iets van langduriger belang te schrijven, ondanks het feit dat de meeste literaire schrijvers toch vooral, of in ieder geval in eerste instantie, voor zichzelf zullen werken aan een volgende roman, want om een literair goede roman te schrijven mag de buitenwereld, de idee van ‘lezer’, geen noemenswaardige rol van betekenis spelen. Dat klinkt wellicht streng, maar ik geef Imre Kertész gelijk wanneer hij schrijft dat het antwoord op dit soort overpeinzingen neerkomt op het ‘schrijven doe je allereerst voor jezelf’. Het is in deze zingeving denk ik immer een eenzaam gebeuren en dat hoort het ook te zijn, als een monnik of andere religieuze of spirituele geest die zich doelbewust afzondert en de buitenwereld verlaat om tot iets diepers te geraken, al is dat in kortstondige fasen, sterker, ik denk dat deze fasen niet alleen praktisch beter kort kunnen zijn maar dat dit echt helpt in het verbeteren van het werk, want een totale afzondering kan dan meer toewijding impliceren, het kan ook leiden tot tunnelvisie of waandenkbeelden, waarmee een heen en weer bewegen tussen de dagelijkse werkelijkheid, de banale zaken zoals de hond uitlaten, boodschappen doen of werken om te overleven, toch ook juist behulpzaam kunnen zijn. En al kan mij enige opkomende jaloezie richting een schrijver in residentie op een prachtig eiland, of juist in een levendige stad of doelbewust teruggetrokken op het platteland niet worden ontzegd, dan zal dat toch vooral veroorzaakt worden door een romantisch beeld en door het gegeven dat een schrijver immer voelt dat de tijd die hij kan besteden aan zijn werk ontoereikend, ja, eigenlijk altijd te beperkt is. Toch zou ik hierbij willen optekenen dat het glas half vol of leeg kan zijn: ik ben pas op mijn 44ste begonnen en heb inderdaad vaak gevoeld dat ik te lang tussendoor ben gestopt of teveel heb getwijfeld door te gaan met schrijven om allerlei praktische redenen, en gedacht dat ik liever op mijn 24ste was begonnen, het besef is ook meer en meer aanwezig dat ik me over tien jaar zal realiseren dat ik terugkijkend naar nu op precies dit moment had kunnen besluiten zoveel mogelijk toewijding te zoeken of de boel maar te laten varen, want dat laatste, de boel te laten voor wat het is en het dagelijkse leven zijn beloop te laten zonder schrijven, is feitelijk gemakkelijk, en na een paar jaar van nagenoeg stilstand is het besluit nu duidelijker dan ooit genomen daaraan geen gehoor te geven, en heb ik integendeel overduidelijk besloten vrije tijd te besteden aan werken als schrijver, allereerst resulterend in ‘voorwaartse verdediging’, de spionageroman die hopelijk zal uitlopen tot een drieluik, maar nu dus ook dit korte begin literair essay dat me – hoe handig – opties biedt om het schrijven eens van de andere kant te benaderen zonder dat het een autobiografie wordt.